-
1 impress
v. indruk maken; een indruk achterlaten; de indruk geven (dat), beklemtonen, nadruk leggen; uitbeitelen, inhouwen; (be)stempelenimpress1[ impres] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afdruk(sel) ⇒ stempel(afdruk), merk————————impress21 bedrukken ⇒ af/in/opdrukken♦voorbeelden:impressed at/by/with • geïmponeerd door/onder de indruk van -
2 strike
n. staking; aanval; uitvinding; geluk--------v. slaan; aansteken; toeslaan; toeschijnen; schijnen; opkomen bij; treffen; staken; doorhalen; waarmakenstrike1[ strajk] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 staking♦voorbeelden:————————strike21 slaan ⇒ slaan in/met/op/tegen; uithalen; treffen, raken; aanvallen, toeslaan; aanslaan 〈 snaar, noot〉; aan de haak slaan, vangen; munten, geld slaan; aansteken 〈 lucifer〉; botsen (met/op), stoten (op/tegen)3 wortel (doen) schieten ⇒ stekken; (zich) vasthechten (in)4 aanvoelen ⇒ aandoen, lijken5 (op pad/weg) gaan ⇒ beginnen (met)♦voorbeelden:the clock strikes • de klok slaatstruck dumb • met stomheid geslagenthey were struck silent • ze stonden als verstomdstrike through • doorstrepen, schrappenstrike (up)on • treffen, slaan op; stoten op, ontdekken; krijgen, komen op 〈 idee〉strike at • uithalen naar, een slag toedienen 〈 ook figuurlijk〉struck by lightning • door de bliksem getroffenstrike someone off the list • iemand royerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bereiken ⇒ sluiten, halen4 uitkomen op ⇒ tegenkomen, stuiten op5 ontdekken ⇒ vinden, stoten op6 een indruk maken op ⇒ opvallen, lijken♦voorbeelden:strike a bargain with • het op een akkoordje gooien metdid it ever strike you that • heb je er wel eens aan gedacht dat¶ strike terror into someone's heart • iemand met schrik vervullen/de schrik op het lijf jagen -
3 impression
-
4 air
n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen--------v. luchten; waaienair1[ eə]1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht♦voorbeelden:have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken2 airs and graces • aanstellerij, kouwe druktegive oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring2 lucht ⇒ luchtruim, hemel♦voorbeelden:get some (fresh) air • een frisse neus halenin the open air • in (de) open luchtthe plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegenby air • met het vliegtuig, per luchtpost3 be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden wordenthe prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraakover the air • per radiolive on air • van de lucht leven, nauwelijks iets etentread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijnrumours are in the air • het gerucht doet de rondemy plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vasthe was left in the air • hij werd in het ongewisse gelatenshe was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door————————air21 drogen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren♦voorbeelden:3 air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën -
5 prepossess
v. indruk maken op♦voorbeelden: -
6 brilliant
adj. briljant; schitterendbrilliant1[ brilliənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————brilliant21 stralend ⇒ fonkelend, glinsterend2 briljant ⇒ magnifiek, geniaal♦voorbeelden:brilliant red • hoogrood -
7 captivate
v. ingenomen zijn; een goede indruk maken; je hart stelen; betoverd zijn[ kæptivveet] 〈zelfstandig naamwoord: captivation〉1 boeien ⇒ bekoren, fascineren♦voorbeelden: -
8 come on
kom maar, vooruit; verdraaid nog aan toecome on1 naderbij komen ⇒ oprukken, (blijven) komen2 opschieten ⇒ vorderen, vooruitkomen3 〈 benaming voor〉 beginnen ⇒ opkomen 〈 van onweer〉, vallen 〈 van nacht〉, aangaan 〈 van licht〉, beginnen (te ontstaan) 〈van ziekte e.d.〉♦voorbeelden:the rain came on • het begon te regenen¶ come on in! • kom toch binnen!come on up! • kom toch boven!come on! • kom op! 〈om iemand tot haast aan te sporen of aan te moedigen iets te doen/zeggen〉oh come on (not again)! • oh alsjeblieft niet nog eens!II 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden: -
9 cut a poor figure
-
10 cut no/not much ice (with someone)
cut no/not much ice (with someone)geen/weinig indruk maken (op iemand)English-Dutch dictionary > cut no/not much ice (with someone)
-
11 cut/make a brilliant figure
cut/make a brilliant figure -
12 dazzle
n. verbazingwekkend--------v. imponeren; verblinden[ dæzl] 〈zelfstandig naamwoord: dazzlement〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 etch
v. etsen, intekenen, ingriffen[ etsj]1 etsen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 have an air of gentility/loneliness
have an air of gentility/lonelinesseen deftige/eenzame indruk makenEnglish-Dutch dictionary > have an air of gentility/loneliness
-
15 ice
adj. ijs---------n. bevroren water, ijs; ijsje; laag van bevroren water; glazuur; substantie die op water lijkt; (Slang) diamanten--------v. bevriezen; vriezen; glaceren; met ijs bedekken; invriezenice1[ ajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 ijs2 vruchten/waterijs(je) ⇒ Italiaans ijs♦voorbeelden:1 keep something on ice • iets koel/in de koelkast bewaren; 〈 figuurlijk〉iets achter de hand/in reserve houden〈 figuurlijk〉 put something on ice • iets in de ijskast zetten, iets uitstellen〈 informeel〉 cut no/not much ice (with someone) • geen/weinig indruk maken (op iemand)————————ice2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 impingement
-
17 make an impression (on)
-
18 namedrop
namedrop -
19 set the world on fire
-
20 snow
n. sneeuw; cocaïne (spreektaal)--------v. sneeuwen; sneeuw vallen; indruk maken (spreektaal); overtuigen (spreektaal)snow1[ snoo] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————snow21 sneeuwenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:be snowed off • wegens sneeuwval niet doorgaan
См. также в других словарях:
International Parliament for Safety and Peace — The International (States) Parliament for Safety and Peace (IPSP or ISPSP; Italian: Parlamento Mondiale (degli Stati) per la Sicurezza e la Pace), sometimes written along with the designation New Society of Nations, is a private organization… … Wikipedia